zondag 30 mei 2010

~Intermezzo~ Uit de oude doos.

Flip de Fluiter en het Pimpeldepimpelpaarse Bonsaiboompje – eene Trageedie, eene Vertelling, eene Geschiedenis. Episode 1 t/m 36: Waar het allemaal mee begon, waar het allemaal mee verder ging, waar Flip zijn huis kwijtraakt, waar Flip de weg kwijt raakt, waar Flip de weg nog een keer kwijtraakt, waar Flip het verhaal van de kiwi te horen krijgt, waar Flip het verhaal van de neus te horen krijgt, waar Flip het verhaal van de kiwi met/en de neus te horen krijgt.

Op deze memo ga ik het verhaal van het paarse bonsaiboompje proberen te vertellen, ook al heb ik op mijn memoblokje op deze laptop voor één zin al vier blaadjes nodig. Het mag niet baten. Het begon er allemaal mee, toen Flip de Fluiter op een dag het leven niet meer zag zitten, en zichzelve uit het bovenste raampje van zijn paddenstoel wierp. Je weet nog wel, dat Flip zijn paddenstoel heel hoog is. Welnu, zo’n klein fluitertje overleeft zo’n val natuurlijk niet. Nu zitten jullie natuurlijk vol verwachting uit te kijken naar een bloedig drama, vol verspreide ledematen door het grote bos. Helaas. Deze keer niet.

Flip had zich hoe dan ook te pletter gevallen, als onder zijn raam niet een pimpeldepimpelpaars bonsaiboompje had gestaan. Neem maar van mij aan, dat bonsaiboompjes paars kunnen zijn. De meeste althans. Wij dwalen echter af. Flip, nu, had een comfortabele landing gemaakt in de pimpeldepimpelpaarse kruin van het pimpeldepimpelpaarse bonsaiboompje. Hij hupte op de grond, keek eens goed om zich heen en besefte dat hij nog steeds op deze boze, bijna geheel van fluiters gereinigde wereld rondliep. Levend en wel. Dadelijk wilde hij een andere poging wagen, als hij niet bijna tegen het bonsaiboompje opliep. Zoiets had hij in zijn hele fluitertjesleven nog nooit gezien. Ook niet, toen zijn paddenstoel ineens naar beneden kletterde. Maar dat is weer een ander verhaal. Dus, ergo, Flip de fluiter liep bijna de pimpeldepimpelpaarse bonsaiboom omver. “Sapperdeflipflapreutelepreut!” floot hij. “Zoiets lelijks heb ik van mijn leven nog nooit gezien. Zou ik dan toch in de fluitertjeshemel zijn? Maar nee, dat kan niet, daar wemelt het van de paddenstoelen, en hier zie ik er maar een! Wat een toestand, wat een toestand!!” Daar blauwe bonsaiboompjes niet kunnen praten, ondernam Flip, die Oost-Indisch Kleurendoof is, geen actie tot communicatie. En daar zat ‘m nou juist de knoop. Toen Flip zijn paddenstoeltje weer in hupte, sprak hij tegen de pimpeldepimpelpaarse bonsaiboom geen woord.

De pimpeldepimpelpaarse bonsaiboom zag dit als een grove belediging. Ik was haast vergeten te vertellen, dat pimpeldepimpelpaarse bonsaiboompjes vreselijk boos kunnen worden. Zo boos, dat de mussen haast van de dakgoot vallen, en dat de wildwaterandijvie spontaan drie keer van kleur verschiet. Wildwaterandijvie eet men doorgaans niet in de stamppot. Om echter weer op het pimpeldepimpelpaarse bonsaiboompje terug te komen: die werd dus vre-se-lijk boos. Van nu af aan is wildwaterandijvie zo geel als een kiwi die een zonnesteek heeft. De pimpeldepimpelpaarse bonsaiboom gaf een woeste brul (brul!), greep de paddenstoel, en wilde deze het grote moeras ingooien. Op dat moment had Flip echter ook zijn bovenste raampje weer, alweer, bereikt. Hij keek in het woeste gezicht van de bonsaiboom, begreep dat er ergens iets niet helemaal goed zat, pakte zijn bril voor Oost-Indisch Kleurendoven, zette deze op, pakte zijn horloge –op weg naar datzelfde horloge stootte hij zijn kruikje om- zette het kruikje weer neer, pleegde een telefoontje, greep een bos bloemen, sprak zijn kanariepietje vermanend toe, deed snel nog even zijn andere sok aan, en deed toen zijn bril op. Schrik –o- schrik! De bonsaiboom was helemaal niet blauw. De bonsaiboom was pimpeldepimpelpaars. Wij wisten dat natuurlijk allang, maar bij een fluitertje liggen zulke zaken nu eenmaal anders. “sapperdeflipflapflipflapreuteldereutel, meneer!” floot Flip. “Had u mij eventjes tuk! Ik dacht dat u een blauw bonsaiboompje was! Wat een grap, welk een hilariteit!” Het pimpeldepimpelpaarse bonsaiboompje kon er niet om lachen. “Wij zijn een dame, meneer de Fluiter.” Sprak het bonsaiboompje hoogst beledigd. “Wij zijn?” floot Flip zich af. “sinds wanneer lijden bonsaiboompjes aan het gespleten-persoonlijkheidssyndroom?”

“Het was nimmer mijn hoogdravende bedoeling om u op wat voor manier dan ook te beledigen, lieve lieden!” floot Flip, daar hij niet helemaal zeker meer van zijn zaak was, nu de bonsaiboom het over “WIJ” had. Misschien was zij wel met z’n zessen, of negenendertigen, net zo veel als er bloemblaadjes zitten aan de stekelsnuitjestulp. Daar het pimpeldepimpelpaarse bonsaiboompje niet zo goed bij krachten was, zetten zij de paddenstoel weer neder. Flip was zijn levensmoeheid op slag kwijt. Nee, moeder’s mooiste waren die pimpeldepimpelpaarse bonsaiboompjes Gar Nicht. “Kan ik u-edele misschien een stukje van mijn paddenstoel aanbieden, mijne dames en heren?” Het bonsaiboompje keek streng naar het fluitertje. “Hoe vaak moet ik u, simpele ziel, nog te kennen geven dat wij een Dame zijn?” vroeg zij zich, hoog gepikeerd, af. “Neemt u het mij vooral niet kwalijk, dames, maar een misverstand zit in een klein hoekje, en als men het kalf verdronken heeft, dansen de muizen in de pot, want het schip vol man en vol muis was niet vergaan. Of zo iets dergelijks.” Zo floot Flip de fluiter, hopende, dat er nog iets uit de hele toestand te redden viel. het pimpelpaarse bonsaiboompje maakte echter wel gebruik van het aanbod van Flip om van een paddenstoelen lunch te gaan genieten. “Komt u verder?” riep hij over zijn schouder. “De zolder moet nog een stukje uitgegeten worden .” “Lijkt me dolletjes!” zei het pimpeldepimpelpaarse bonsaiboompje. “Het is tijden en tijden geleê dat ik een fatsoenlijke paddenstoelenlunch heb mogen genieten.” Daar het pimpeldepimpelpaarse bonsaiboompje in kwestie ietwat corpulent was, en zich daarom lastig voort kon bewegen, besloot Flip de Fluiter een Smit-Tak te huren, om het bonsaiboompje vlot te trekken en op die manier naar het zoldertje te takelen. Smit Tak gaf echter niet thuis. “Sapperdeflipperdeflipflap!!”floot Flip de Fluiter. “dat gaat me een reuze-onderneming worden om die bonsaiboom hier op mijn zoldertje te krijgen. Laat staan dat de vloer het houdt! Je moet je ook nooit inlaten met pimpeldepimpelpaarse bonsaiboompjes! Net zo riskant als toen die ene keer dat ik met die genetisch gemanipuleerde sojabonen te maken had. Jeweetwel, die bonen die in je hoofd kunnen groeien als je teveel in de warme zon loopt. Sapperdeflipflap! Dat was mij een vrees’lijk drama. Maar het had er toen ook mee te maken dat ik Heiße Kaffee over mijn fluiterhoofdje had gekregen.” Zo floot hij voor zich uit, in de hoop een oplossing voor dit nare probleem te vinden.

Problemen echter, die zijn er om opgelost te worden, en dadelijk ging hij zijn drankkeldertje in om oplosmiddel te vinden, of in ieder geval iets wat er op leek. Zoutzuur vond hij niet. Wel opgestookte Tsjechische Vodka. En aangezien dat hier in Nederland bekend staat als “antivries” kon het geen kwaad, zo beredeneerde hij, met dit goedje de problemen in ieder geval iets te ontdooien. Hij keek schattend naar de afmeting van zijn probleem, en besloot toen dat het geen kwaad kon eens te beginnen met een fles of vijf. Aldus geschiede.
Bij een pimpeldepimpelpaarse bonsaiboom is doorgans niet te zien waar precies zich het gat bevindt, wat men bij Fluiters en Noorse boskatten ook wel de “Mond” noemt. Daar bonsaiboompjes zelfs voor een Flip de Fluiter niet zulke hoge boompjes zijn (want anders vangen ze zoveel wind), had Flip dan ook absoluut geen ladder nodig. Hij nam een emmer van de stapel in de zijdelinkse hoek, goot hier vijf flessen Tsjechische Vodka in leeg, en kieperde toen de hele emmer over ’t boompje heen. “Oh sacrebleu!” riep deze uit. “Mon Coiffure! Au secours!” Flip schrok zich dertig hoedjes in een dozijn. Waar zo-even nog een pimpeldepimpelpaars bonsaiboompje gestaan had, bevond zich nu een onbeschrijfelijk lelijk creatuur! Zoiets had het fluitertje in zijn hele fluitertjesleven nog niet gezien!(bestudering van naderbij bevestigt dat het in dit geval een geëvolueerde sojaboon-bonsai betrof) En toen kwamen alle dertig-in-een-dozijn-hoedjes naar beneden zetten, boven op zijn hoofd, en toen werd alles zwart .

Toen Flip de Fluiter na enige tijd weer bijkwam, waren de hoedjes inmiddels verteerd. Ook de geëvolueerde sojaboon-bonsai was in geen velden of wegen meer te bekennen. “Oh nee! Wat heb ik gedaan! Welke ondoordachte daad heb ik verricht! Ik heb bij toetreding van het Kitzbüheler Schnaps Genootschap gezworen dat ik voor immer ende altijd en eeuwig de wereld zou beschermen van deze wezens! En kijk nu eens wat ik heb gedaan!” Flip de fluiter raakte hevig in paniek en begon rondjes te rennen om zijn paddenstoel. Hij was zo van slag, dat hij vergat te tellen, dus na zijn zevende rondje weerklonk bazuingeschal, en stortte zijn paddenstoeltje in. Nu was het drama compleet. “Ik ben thuisloos, en een dak heb ik ook niet meer, dus dan ben ik eigenlijk dak en thuisloos, is ’t niet?” floot hij zich af. “Laat ik dan maar dat creatuur gaan zoeken, die de wijde wereld is ingetrokken.” Hij vermande zich, viste tussen de puinhopen van zijn eens o zo machtige paddenstoel het een en ander aan proviand tevoorschijn (Schnaps en eetbare delen van de paddenstoel) en nam zijn kuierlatten, want mocht hij sneeuw tegenkomen, dan had hij die latten zeker nodig. Weldra vertrok hij met flinke pas. “Hap-Schnaps!” floot hij. “De paden op, de lanen af! Berginwaards! Ohnee, het is natuurlijk de lanen ín en bergáfwaards. Hoe merkwaardig eigenlijk! Sapperdefluitekruid! Wat je met een berg en een pad al niet kan zeggen!” en op deze wijze hield hij in zijn alleenige eentje een hele filosofische taaldiscussie gaande.

Dat is zeer bewonderenswaardig, daar men meestal een discussie bij voorkeur met twee of meer personen voert. We kunnen over dit verschijnsel echter alleen maar speculeren. Want het kan natuurlijk zomaar zijn, dat onze fluiterige vrind een gespleten persoonlijkheid heeft, en dat het hem net zo vergaat als zijn grote vriend Gollem in LOTR. Je zou het op het eerste gezicht niet zeggen, maar ook in LOTR komt ergens een klein fluitertje voor. Kijk maar eens goed achter die ene steen. Wij dwalen af, wij zakken weg, dus spoedden wij ons weer naar ons vrolijke vrindje, Flip de Fluiter, die nog steeds op zijn queeste is naar de geëvolueerde sojaboon-bonsai. Inmiddels zal het creatuur ongetwijfeld de proporties aangenomen hebben van een geëvolueerde sojaboon-bonsai – REX. Dan wordt het gevaarlijk. We weten echter niet of het zover al is, want Flip heeft nog geen enkel spoor van het wezen gevonden, geen enkel.

Op een gegeven moment zag Flip een pluizige, wanordelijke massa. “Sapperdecocosnotendienogaandeboomzitten!” floot hij. “Wat is dit nu? Ik weet warempel niet waar dit op zal moeten lijken. Een dadaïstisch kunstwerk, misschien? Die lui die zich kunstenaar noemen prutsen vaak de meest wanstaltige dingen in elkaar. Misschien is het de bedoeling dat men hier bewonderend naar kijkt en “Ah!!” en “Oh!!” roept?” zo filosofeerde hij. Toen hij het ding echter naderbij bekeek, zag zelfs hij in dat dit geen kunstwerk kon zijn. Wat was dat? Leek dat warempel niet op die ene sok die hij eerder in dit verhaal nog niet had aangetrokken? Het was de ene sok die hij eerder in dit verhaal niet had aangetrokken. Dat kon maar een ding betekenen: die andere sok zat veilig aan zijn voet. “Gelukkig dat ik dan die andere sok nog heb!” floot Flip voor zich uit. “Maar wat doet mijn ene sok dan hier? Tussen deze pluizige massa? Zou het wellicht kunnen dat ik hier al eens eerder ben geweest?” Nu stond hij haast met zijn neus in de massa. Hij snoof. Hij snoof nog eens. En nog eens, ja, het snuifritueel herhaalde zich wel dertig malen reeds. “Ik geloof warempel dat ik een verkoudheid heb opgelopen.” Floot hij. “en ik weet wel wat daar tegen helpt! Een stukje zolder. Wat jammer is dat nu dat mijn paddenstoel geëxplodeerd is.” Daar ging echter een lichtje aan in zijn stoffige bovenkamer (“ik moest altijd nog eens vegen daar”). “Zou het wellicht zo kunnen zijn geworden dat deze pluizige massa een zich ontbindende paddenstoel is?” Hij snoof nog eens, en nu kon hij het iets ziltige, kaasachtige aroma ontwaren van een zich ontbindende paddenstoel. “Het is mijn ingestorte paddenstoel, die zich aan het ontbinden is! Wat jammer is dat nu, ik had nog we een stukje gelust. Maar zou dat niet betekenen, nu ik immers weer hier sta, dat ik misschien een rondje gelopen heb? Zo’n volmaakt cirkelvormig rondje, of iets wat erop lijkt, zo om mijn voormalige paddenstoeltje heen? Het lijkt er warempel op! Dat houdt dus in, dat ik een weinig verdwaald ben geraakt, zou het niet?” Hij schudde vertwijfeld zijn hoofdje. “Welnu, we mogen niet blijven treuzelen. Ach, wat had ik toch trek in nog een klein stukje paddenstoel. Maar alles is al op. ‘k ben dan ook zo ver gevlogen, een mooi landschap, dat wel.” Hij keek nog eens spijtig in de richting van wat eens zijn trotse paddenstoel geweest was, besloot dat hij het ding echt niet repareren kon en vervolgde na nog enige tijd treuzelen en zijn veters strikken zijn weg.

“Waarheen lijdt de weg, is dat niet ook zo een liedje, dat ze vaak met de goud van fout week op de quarantaine radio draaien?” floot hij zich al sjokkende af. Het was inmiddels al laat geworden, en aangezien zijn gehele paddenstoelenproviand opperdepop was, liep hij met zijn maag zo een beetje op zijn schoenen. “De muizen dansen op tafel, nu het kalf verdronken is en de hond in de pot eekhoorns ligt te tellen” verzichtte hij. “Wat heb ik een reuzetrek in een stukje zolder, of kelder. Nog betere kwaliteit, zo dicht bij de grond. Maar dan moet je oppassen voor de sojabonen, die willen nog wel eens wat nurks zijn zo laag bij de gronds.” En zo raaskalde hij vrolijk verder.

Daar scheen een lichtje, een weinig schuchter flakkerend, maar naar mate Flip naderbij liep werd het lichtje steeds feller en feller, totdat zich de contouren van een raam begonnen af te tekenen. Jazeker, een heus raam, en aangezien een oplichtend raam zo in het bos een zeer vreemd verschijnsel is, zou je toch denken dat er een gebouw aan vast zou zitten. Zo dacht ook Flip. Doch, hij bedacht zich ene wijle. “Zomaar op lichtende ramen afstappen is wellicht niet zulk een goed idee, men zou zomaar misbruik kunnen maken van mijn hachelijke situatie, ja, het zou zelfs een valstrik van de Sojabonsai kunnen zijn, al durf ik dat uit te sluiten. Misschien zijn het wel hele beschaafde lieden, daar in het gebouw dat bij het raam hoort. Beschaafde lieden met trek, die het geen rampzalige toestand zouden vinden als ik aan zou schuiven, nadat ik uiteraard eerst beleefd doch ferm een schalkse ratel op de deur gegeven heb.” Daar Flip zijn eetlust er niet minder op werd, en de avond gestaag doch vorderde, vermande hij zich, checkte hij de aanwezigheid beider sokken en kuierlatten, en stapte op het raam af, in de veronderstelling verkerende dat de deur toch ook ergens zou moeten zijn. Maar hoe hij ook zocht, geen deur, nee, zelfs geen spoor van wat voor gebouw dan ook te bekennen.

Flip de Fluiter stond hier voor een zwevend raam waar licht uit scheen in het bos op zoek naar de pimpeldepimpelpaarse bonsaiboom inmiddels geëvolueerd tot sojaboon-bonsai enz, enz. Een zwevend raam, midden in het bos, en er scheen licht uit. Flip liep er eens omheen, en nog eens, en nu wederom, maar dit maal tegen de klok in. Het raam kon niet open, maar je kon erdoorheen kijken, en, maar dit vereiste voor Flip enige mate van lenigheid, je kon naar je ene hand of voet kijken als dat zich aan de andere kant van het raam bevond.

Flip vermaakte zich een tijdje met het bezichtigen van zijn hypermobiele ledematen, totdat van vlakbij een stem klonk. “Nee maar, is dit hier nu een raam? Wat leuk, wat ontzettend leuk.. Enig, wat enig, wat vreselijk enig, een raam, wat ontzettend enig, zo’n raam toch!” Een heer stapte in het flauwe schijnsel van het raam. Hij keek zeer verrukt, als ware het de eerste maal dat hij een raam zag. Hij glimlachte van oor tot oor, wreef over het kozijn, snoof eens goedkeurend, tikte op de ene kant van het raam, en op de andere kant, en hij wilde juist een ferme snoekduik naar de andere kant maken, toen hij Flip opmerkte. “U moet mij verontschuldigen, mijn waarde, bent u zojuist door dit raam nader getreden? Ik wou juist naar gene zijde gaan. Ik stel voor dat u mij Ringstaart noemt, en u bent?”

“Mijn naam is Flip, waarde heer, en ik kom niet vanuit het raam. Volgens mij kan dit raam namelijk niet geopend worden!”
“Nonsens! Ieder raam wenst geopend te worden! Wij zijn het, die het raam het zwijgen hebben opgelegd, door haar te sluiten, te bedekken met bloemetjesstof, haar tere aangezicht met kamerplanten te bederven. Waarde ziel, dit raam wil geopend worden. U hoort haar gekerm niet, maar ik wel, want het is een schreeuw naar lucht, erkenning, opening!”

De geachte heer Ringstaart, al hevig gesticulerend, stapte op het raam af, veegde er nog eens overheen, nam een fikse aanloop, dook –en knalde met een doffe dreun tegen het oplichtende glaswerk aan. Zeer waarschijnlijk was hij buiten westen, en ongeacht hoe vaak Flip hem met zijn ene kuierlat probeerde op te peppen, Ringstaart gaf geen sjoege. Flip porde hem nog eens, en besloot dat de arme Ringstaart beter af was zonder hem. Hij hees zijn kuierlatten weer op zijn rug, en vervolgde fluitend doch immer nog hongerig zijn weg derwaarts.

Het begon te sneeuwen, zachtjes nog, zoals men dat wel eens in een film kan zien. Van die kleine, pluisjes die niet lijken te weten waar ze heen zouden moeten zweven. Uiteindelijk komen ze toch allemaal op de grond terecht, vroeg of laat. “Ha!” dacht Flip. “Nu komen mij die loodzware kuierlatten mooi van pas!” Hij sjorde het langwerpige, zware pak van zijn rug af en legde het vlug neer in de inmiddels van een klein laagje witte, knisperende sneeuw voorziene grond neer. “Jandorie, ik ben de schoenen vergeten. Hoe moet ik mij nu in ’s hemelsnaam weten vast te klemmen op die kuierlatten?” Dit was een netelig parket, waarin onze held Flip de Fluiter zich nu bevond. Plots kreeg hij een idee. Hij ging dadelijk op zoek naar stevig en dergelijk touw, ploegde op een drafje door het steeds dikker wordende laagje witte, knisperende sneeuw, op zoek naar de geachte heer Ringstaart. Hij zou zijn voeten met touw aan de kuierlatten binden zodat de sneeuw heb niet meer zou belemmeren in het gaan, maar eerst moesten er belangrijker zaken worden verricht. Flip begon zijn knapzak uit te pluizen op zoek naar degelijk, stevig en natuurlijk bovenal solide touw, wat hij weldra vond, greep de geachte heer Ringstaart, smeet hem tegen een boom, zette hem daar vervolgens ondersteboven tegenaan en bond hem vervolgens stevig vast met het solide, stevige touw, zodat het hoofd van de geachte heer Ringstaart net de besneeuwde grond raakte. Flip de Fluiter bezag het geheel met een tevreden blik. “Nu zal die arme heer tenminste niet ingesneeuwd raken en zo houdt hij toch het hoofd koel. Wat een bof, dat ik juist in de buurt was!” Daarop trok Flip de veters uit ’s heer Ringstaarts schoenen en bond daarmee zijn voeten vast op de kuierlatten. Na nog even achterom gekeken te hebben vervolgde hij zoevend zijn weg door het bos.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten